zaterdag 5 april 2014

Positief Opvoeden Drenthe: procedures en de jeugd van tegenwoordig, deel 13

De afgelopen maanden heb ik geschreven over een hele serie folders die het opvoedingsprogramma TripleP als basis hebben. De laatste aflevering ging over huiswerk. Toen ik deze week wat zaken aan het archiveren was, kwam ik aantekeningen tegen op een stapel kopieën die ik al in 2010 kreeg van iemand die zich opwond over deze aanpak. Het betreft folders over een heel aantal onderwerpen:
Je kind voorbereiden op een nieuwe baby, Stress de baas blijven, Ouderschap, Slaappatronen (deze heb ik helemaal volgekladderd met commentaar…), Scheidingsangst, Huilen (vol met vreselijke uitspraken), Slaapproblemen (lijkt te gaan over hoe je die kunt creëren…), Zindelijk worden, Leren praten, Weglopen, Driftbuien, Ongehoorzaamheid, Zelf eten, Strijd aan de eettafel, Ruzie en agressie, Ongehoorzaamheid II, Angsten bij kinderen, Helpen in huis, Pesten, Gedrag op school, Huiswerk en Zelfbeeld.

Er lijkt, kortom, geen onderwerp te verzinnen of je kunt er TripleP op loslaten. Een deel van deze folders is na 2010 uitgewerkt als een POD-folder, Positief Opvoeden Drenthe, waarin bepaalde dingen hier en daar anders zijn omschreven, maar de strekking in grote lijnen dezelfde blijft. De rode draad in al deze folders is wat ik de afgelopen periode heb beschreven: de ouder is de baas en zet de lijnen uit en het kind moet zich aan de regels houden; het moet zo nodig met behulp van straffen en belonen zodanig worden gemanipuleerd dat de ouders hun zin krijgen.
Uiteraard is dit niet de beschrijving die de mensen van POD aan hun doelstellingen zullen hangen, maar gezien de formuleringen in de folders is dit wel waar het op neerkomt.
De fase 'onbewust onbekwaam', niet weten wat je niet weet, is de zorgelijkste.

Die focus op de machtsverhouding baart mij zorgen. Als je als volwassene kijkt naar de relaties waarin je je prettig en veilig voelt… is daarin sprake van machtsverhoudingen waarin jij de ondergeschikte bent en waarin je je gedrag moet afstemmen op de wensen of eisen van de ander? Of is er in zulke relaties sprake van vertrouwen en overleg, van het samen tot plannen en besluiten komen? En als we dat met kinderen niet bereid zijn te doen, waar zit ‘m dat dan in? Vertrouwen we het kind in essentie niet? Zijn we er niet van overtuigd dat een kind een innerlijke wijsheid heeft, ook als er nog kennis ontbreekt? (Onderscheidt een kind zich daarin trouwens wel wezenlijk van welke volwassene dan ook? De volwassene die denkt alles te weten, is pas echt gevaarlijk.) Hebben we het idee dat een kind zonder onze voortdurende aansporingen tot niets goeds en productiefs geneigd is, en al helemaal niet tot een coöperatieve opstelling in het gezin, waarbij taken ter hand worden genomen en er rekening wordt gehouden met ieders behoeften? Wie heeft ons dat wijsgemaakt, dat kinderen luie nietsnutten zijn die het liefst de boel verstieren als je de teugels niet strak in handen houdt?
Als dat werkelijk de overheersende opinie is, wordt het dan geen tijd die drastisch te herzien?

Vandaag las ik het bovenstaande artikel in het ‘Dagblad van het Noorden’; op de voorpagina luidde de kop: “Jeugd psychisch ziek”…! Dat is nogal een bewering. En als je kijkt naar de cijfers in het overzichtje… zo’n 25 tot bijna 40% van de jongeren tot 19 jaar heeft psychische zorg nodig! Hoe kunnen we dan met z’n allen blijven beweren dat er niks mis is met de opvoedings- en verzorgingsmethoden in de vroege fase? Of willen we graag geloven dat een dergelijk groot aantal kinderen al psychisch ziek wordt geboren? Dat lijkt me wel al te kras. De conclusie ligt dus voor de hand: die psychische problematiek ontstaat in de baby- en/of kindertijd. Kijk naar de eerste balkjes: ook kinderen van 11 jaar zitten al in de statistieken, met cijfers van 17 à 22%. Wat gaat hier mis? Welke behoeften worden zozeer niet bevredigd dat er psychische nood ontstaat?
En als we deze cijfers combineren met de schattingen die aangeven dat zo’n 30 à 40% van de kinderen niet veilig gehecht is… hoe zien de verbanden er dan uit? Ik heb daarover geen ondubbelzinnige informatie beschikbaar, maar ik durf er zeker wel een slag naar te slaan. Ik vermoed een duidelijke overlap. Ik vrees zelfs dat er veel kinderen zijn die niet eens in die psychische begeleidingscijfers terechtkomen, terwijl ze toch niet goed functioneren, geen ontspannen, creatieve, gebalanceerde jonge mensen zijn die het leven met vertrouwen tegemoet zien.
Gezien alle zaken die de afgelopen weken in mijn blogs zijn gepasseerd, word ik dan ook niet blij van een nieuwsbrief als de onderstaande.

Het is ook wat je van zorgverleners in het veld hoort: er is geen ontkomen aan, aan dat hele TripleP. De overheid heeft er zo groots op ingezet en er zoveel geld in gestoken, dat werkelijk iedereen die met jongeren werkt, het als methodiek moet inzetten. Er zijn prestatie-afspraken gemaakt, wat zoveel wil zeggen als dat instellingen zich moeten verantwoorden voor de mate waarin ze TripleP (of in Drente POD) inzetten in de begeleiding van gezinnen. Het programma werkt met allerlei formulieren en evaluatiedocumenten. Wordt het traject met TripleP in gang gezet, dan moet er een formulier worden ingevuld. Wordt er tussendoor met de ouders over hun kind(eren) overlegd, dan moet er een formulier worden ingevuld. Wordt de zorg met het gezin afgesloten, dan moet er een formulier worden ingevuld. Alles moet worden opgestuurd naar een centraal orgaan, dat vervolgens kan zien hoeveel begeleiding er is geweest en in hoeveel gevallen daarbij van TripleP/POD gebruik is gemaakt. Er worden PLG’s ingesteld (‘professionele leergemeenschappen’), opgezet als intervisiegroepen, maar in de praktijk meer ervaren als een controlemiddel om te zien of iedereen wel met TripleP werkt, of men de formulieren wel begrijpt en invult en als men die niet instuurt, wat daarvoor de reden is. Wat je zelf in een bepaalde situatie met een gezin hebt gedaan, los van TripleP, valt buiten de kaders van het TripleP-programma en mag niet worden ingestuurd als materiaal waarmee de zorg kwalitatief wordt getoetst. Op basis van al deze teruggekoppelde informatie (waarbij in de praktijk blijkt dat ouders sociaal wenselijke antwoorden geven bij het afrondingsgesprek!) worden lovende verhalen geschreven over de effectiviteit van het programma, terwijl een groot deel van begeleidingen helemaal niet wordt geëvalueerd, omdat zorgverleners de formulieren niet invullen.

TripleP werkt in heel veel gevallen echter niet (ouders en zorgverleners geven dat steeds meer aan), en het werkt in ieder geval niet als er sprake is van meervoudige opvoedproblematiek; dat is voor TripleP zelfs een contra-indicatie. En laat dat nu in heel veel gevallen aan de orde zijn. Dat ligt ook voor de hand: als dat niet zo was, zouden er niet zo waanzinnig veel kinderen psychische hulp nodig hebben; de problematiek is vaak complex. Toch moeten die prestatie-afspraken worden nagekomen. Het gevolg is dat de minder kritische zorgverleners zeggen: “Vul nu maar gewoon dat formuliertje in; zo ingewikkeld is dat toch niet?” Degenen die hun beroepseer hoog willen houden, de vaklieden die weten wat ze aan instrumenten in hun professionele bagage hebben om zorg op maat te leveren, verzetten zich daar gelukkig tegen, al is het voor hen zeker een risico om zich binnen de organisatie stevig uit te spreken tegen de TripleP-aanpak. Wie de cliënt op het eerste plan zet, zal zich echter niet willen verlagen tot het tevreden houden van de gemeente via het invullen van formulieren.

De zorg mag zich gelukkig prijzen met mensen die niet klakkeloos achter een door de overheid voor veel geld aangeschafte methode scharen. Waar komen we terecht, als de in jaren opgebouwde deskundigheid van zorgprofessionals in één zwaai van tafel wordt geveegd omdat een marketeer heeft bedacht dat iedereen met dezelfde methode moet werken, los van de vraag of die methode wel cliëntgericht en specifiek is? De gemeenten zijn inhoudelijk niet op de hoogte van wat cliënten nodig hebben, maar dringen tóch het TripleP-programma op. Iedereen moet TripleP-geschoold zijn of worden, zodat iedereen met cliënten dezelfde truc kan toepassen, ook als mensen geen hulpverlenersachtergrond hebben of als een dergelijke methodiek niet bij de beroepsidentiteit past. Jongerenwerkers, opbouwwerkers, maatschappelijk werkers… allemaal moeten ze het TripleP-harnas aantrekken, ook als ze daarin geen toegevoegde waarde zien voor de cliënt en als opvoedondersteuning niet hun ‘core business’ is. TripleP/POD is bovendien geen vraaggestuurde methode en is in essentie ook niet oplossingsgericht in de zin dat de kracht van zowel ouders als kind wordt aangesproken. Het is een zeer directief programma: het schrijft voor wat in welke situatie moet worden gedaan en hoe dat moet worden gehandhaafd. De indruk die wordt gewekt, is dat je vrijwel ieder probleem kunt aanpakken, als je de methode maar goed beheerst en allemaal hetzelfde doet, maar iedereen die met individuele cliënten werkt, weet dat de ‘one-size-fits-all’-benadering een illusie is. Iedereen heeft een eigen specialisme voor een eigen doelgroep.

Stel je voor… we gaan alle zorgverleners rondom de geboorte ‘perinatale werkers’ noemen en we geven ze allemaal één methodiek in handen, die ze allemaal moeten kunnen toepassen. Ouders weten dan dus niet meer of ze een vroedvrouw voor zich hebben, een kraamverzorgende, een gynaecoloog of een lactatiekundige. Iedereen moet in voorkomende gevallen ook het werk van de ander kunnen doen, want iedereen heeft toch die ene training gevolgd en kan toch de formulieren invullen…? Gekkenwerk. Wat voor fysieke zorg niet kan, dat kan voor psychische zorg evenmin.

Het is voor veel zorgverleners een grote frustratie dat ze zich met zo’n commercieel programma moeten inlaten. Een aantal gedachten van iemand die ik onlangs sprak: “Een term die circuleert, is de ‘Yorneonisering’ van de zorg in Drenthe. Yorneo heeft de gemeente volledig in de zak. Ze hebben een monopoliepositie gekregen en hebben een dikke vinger in de pap als het gaat om de vraag naar welke instanties er mag worden doorverwezen. Pas als Yorneo vindt dat ze bepaalde zorg niet zelf kan leveren, mogen zorgverleners doorverwijzen naar organisaties in bijvoorbeeld Groningen, ook als er met die organisaties voorheen een zeer prettige en voor de cliënt heilzame werkrelatie bestond. Verder is Yorneo een tweedelijns organisatie, die zich steeds meer in de eerstelijn dringt. De gemeente laat zich daardoor helemaal inpakken. Cliënten die via een verwijzing van de schoolarts of de huisarts zorg zouden kunnen krijgen die uit de AWBZ kan worden betaald, worden via omwegen en interne afspraken soms rechtstreeks naar Yorneo verwezen voor de duurdere POD4-trajecten. De gemeente neemt vervolgens die kosten op zich, allemaal om te zorgen dat er maar TripleP/POD wordt losgelaten op zorgvragers. Heeft de gemeente niet al genoeg taken en financiële verantwoordelijkheden? Moet ze ook nog commerciële programma’s in de benen houden, in plaats van die kosten via de normale kanalen uit de AWBZ te laten betalen?

Yorneo is bovendien de club die de mensen schoolt die volgens het programma POD-geschoold moeten worden en Yorneo ziet toe op het verloop in de PLG’s. Ze bepalen mede de instrumenten die zorgverleners mogen hanteren; zo zit VideoHomeTraining (VHT) niet meer in het aanbodpakket van Yorneo, terwijl dit altijd een effectieve en evidence-based methode was. Wat is daarvoor de reden? Waarom moeten goed werkende methodes van tafel? Dat kun je toch niet ‘oplossingsgericht werken’ noemen? Bij POD prevaleert de methode boven de klant, maar het moet andersom zijn. Je moet methodes opzij durven schuiven als ze niet werken voor de cliënt. Het is ook kortzichtig, want onderzoek laat zien dat de afstemming en het vertrouwen, de klik, tussen de cliënt en de hulpverlener doorslaggevend zijn voor de effectiviteit, niet de methode. En daarbij moet je natuurlijk ook nog kijken naar het verschil tussen de korte en de lange termijn. Ik verwacht dat deze methode vanzelf zal verdwijnen, omdat de praktijk laat zien dat het niet werkt. Omdat er zo ongelooflijk veel geld in is geïnvesteerd, zal die natuurlijke dood helaas wel langer op zich laten wachten dan voor de cliënt wenselijk is. Dat is kwalijk, want de methode is veel te veel op de wensen van de ouder gericht in plaats van op het kind. Veel problemen zijn secundair; aan boosheid of niet willen luisteren ligt bijna altijd een ander, dieper liggend probleem ten grondslag. POD gaat echter sterk over gezagsverhoudingen in plaats van over werkelijk contact tussen ouder en kind. Het idee lijkt soms: ‘Zorgverlener, repareer mijn kind’, maar zo zit het leven niet in elkaar. Ik zie dan veel meer waarde in de Present Child-methodiek (voorheen Fluisterkind), ontwikkeld door Janita Venema. Het is niet eenvoudig om te aanvaarden dat je kind jou spiegelt, dat de problemen die je in je kind ervaart, in wezen je eigen problemen zijn. Toch is dat de weg en ik blijf mijn best doen om dat inzicht in mijn werk met ouders tot stand te brengen, zonder de dwang die TripleP oplegt.”

Wat een mooi betoog! Ik kan me er helemaal in vinden en ik hoop dat we het tempo waarin we die kant op gaan, drastisch kunnen opvoeren!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten